Tweede Zondag van de Veertigdagentijd (B)

Marcel Braekers

Uit het Boek Genesis.
In die dagen gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde.
Hij zei tot hem:
“Abraham.”
En hij antwoordde:
“Hier ben ik.”


Hij zei:
“Ga met Isaäk,
uw enige zoon, die gij liefhebt,
naar het land van de Moria
en draag hem daar op de berg, die Ik u zal aanwijzen,
als brandoffer op.”
Toen zij de plaats bereikt hadden, die God hen had aangewezen,
bouwde Abraham daar een altaar,
stapelde er het hout op,
bond zijn zoon Isaäk vast en legde hem op het altaar,
boven op het hout.
Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes
om daarmee zijn zoon de keel af te snijden,
riep de engel van de Heer hem van uit de hemel toe:
“Abraham, Abraham!”
En hij antwoordde:
“Hier ben ik.”
Hij zei:
“Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets!
Ik weet nu dat gij God vreest,
want gij hebt Mij uw enige zoon niet willen onthouden.”
Abraham keek om zich heen
en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas
vastzat.
Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op,
in plaats van zijn zoon.
Toen riep de engel van de Heer
voor de tweede maal uit de hemel
tot Abraham
en zei:
“Bij Mijzelf heb Ik gezworen
– spreekt de Heer –
omdat gij dit gedaan hebt
en Mij uw eigen zoon niet hebt onthouden,
daarom zal Ik u overvloedig zegenen
en uw nakomelingen talrijker maken dan de sterren
aan de hemel
en de zandkorrels op het strand van de zee.
Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten.
Door uw nakomelingen komt zegen over alle volken van de aarde,
omdat gij naar mij hebt geluisterd.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.

0
Shares