Vijfde Zondag van de Veertigdagentijd (B)

Emilio Platti

Onder degenen die bij gelegenheid van het feest optrokken ter aanbidding waren ook enige Grieken. Deze nu klampten Filippus van Betsaïda in Galilea aan en vroegen hem: “Heer, wij zouden Jezus graag spreken.” Filippus ging het aan Andreas vertellen en tenslotte brachten Andreas en Filippus de boodschap aan Jezus over. Jezus echter antwoordde hun: “Het uur is gekomen, dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt.

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. Wie zijn leven bemint, verliest het; maar wie zijn leven in deze wereld haat, zal het ten eeuwigen leven bewaren. Wil iemand Mij dienen dan moet hij Mij volgen; waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren. Nu is mijn ziel ontroerd. Wat moet Ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur? Maar daarom juist ben Ik tot dit uur gekomen. Vader, verheerlijk uw Naam.” Toen kwam er een stem vanuit de hemel: “Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken.” Het volk dat er bij stond te luisteren, zei dat het gedonderd had. Anderen zeiden: “Een engel heeft tot Hem gesproken.” Maar Jezus sprak: “Niet om Mij was die stem, maar om u. Nu heeft er een oordeel over de wereld plaats, nu zal de vorst dezer wereld worden buiten geworpen; en wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven zal Ik allen tot Mij trekken.” Hiermee duidde Hij aan welke dood Hij zou sterven.

0
Shares